Boerenbond denkt samen met zijn nieuw verkozen bestuursleden en leden na over de toekomst van land- en tuinbouw in Vlaanderen binnen 20 jaar. In november zijn daarvoor interactieve sessies gepland om de sectorale/bedrijfseconomische thema’s te behandelen.
Een goede bedrijfseconomie – lees: voldoende inkomen – is nodig om andere uitdagingen te kunnen aangaan en dus te kunnen veranderen. Deze week luisteren we naar Xavier Gellynck, professor Landbouweconomie en agro-marketing aan de UGent.
Professor Gellynck, hoe kijkt u naar onze hedendaagse sector?
“Er is een grote verscheidenheid onder de landbouwbedrijven. Er zijn vandaag heel wat bedrijven die in grote mate afhankelijk zijn van de steunmaatregelen waarvan ze genieten. Dat is meteen ook de belangrijkste reden waarom we nog met zoveel zijn. Zonder die steunmaatregelen zou de markt heel anders zijn werk gedaan hebben. De sector heeft daarnaast jaarlijks zo’n 2 tot 5 procent ‘verlaters’ en we hebben de laatste jaren toch heel wat kapers op de kust die graag gebruik maken van landbouwgrond. Dat kan voor industriële of particuliere doeleinden zijn, maar dat is ook meer en meer voor natuur. De laatste jaren kunnen we ons toch wel vragen stellen over landbouwgrond die tegen exuberant hoge prijzen opgekocht wordt met belastinggeld. We hebben dus een overheid die enerzijds de steun afbouwt en anderzijds ook zelf actief is op de markt van landbouwgrond.”
Hoe zou u de boer van vandaag als ondernemer omschrijven?
“Als we een aantal decennia terugkijken, was het oorspronkelijk de zoon of dochter die het minst getalenteerd was om verder te studeren die op het bedrijf bleef werken en het vervolgens overnam. Op vandaag zijn we in een compleet tegenovergestelde situatie beland. Nu is het net degene die de meest onderbouwde opleiding heeft genoten die de stap zal zetten. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat de bedrijfsvoering veel complexer geworden is en een andere vorm van management vereist. Vandaag hebben we getalenteerde bedrijfsleiders nodig die ondernemerschap willen tonen en dat op een onderbouwde manier doen. Op vlak van alternatieven zoals thuisverkoop of hoevetoerisme bijvoorbeeld werd vroeger veel uit een buikgevoel gehandeld. Daar zien we tegenwoordig ook dat degene die er goed over heeft nagedacht en een degelijk businessplan heeft uitgewerkt, het meest succesvol is.”
Wat verwacht u de komende jaren?
“Ik denk dat we in de toekomst heel wat kunnen verwachten van technologische hulpmiddelen. Ik geloof zelf heel sterk in het verhaal van precisielandbouw, die moet de landbouwer ertoe kunnen aanzetten om de zaken efficiënter te organiseren en beheren. Dan heb ik het vooral over de verhouding tussen kosten en opbrengsten. De technologie zal toelaten om efficiënter en met minder hulpstoffen te gaan produceren. Ik denk hierbij natuurlijk aan de hoge energiekosten, maar ook aan dure meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Hoe deskundiger hiermee omgesprongen zal worden, hoe hoger de opbrengst die we hieruit zullen halen bij een zo laag mogelijke kostprijs.”
Het komt niet langer alleen neer op hard en veel werken?
“Hard werken en veel uren kloppen is inderdaad niet altijd een garantie op een goed resultaat. Vroeger kon soms nog iets rechtgetrokken worden met extra veel werken, maar de dag van vandaag is er toch heel wat meer nodig dan dat. Vandaag hebben we getalenteerde bedrijfsleiders nodig die ondernemerschap willen tonen en dat op een onderbouwde manier doen. Alles begint bij onze landbouwers. Onze voedingsindustrie is op vandaag de belangrijkste maakindustrie die we nog hebben. Dat is iets om te koesteren en van zeer groot strategisch belang.”
Wat is volgens u goeie marktinformatie om zich op te baseren?
“Marktinformatie is natuurlijk bedrijfsgebonden. Als we streven naar algemene transparantie zijn er vaak heel wat partijen die afhaken. We hebben dat onder andere gezien in het kader van het ketenoverleg. Als je mensen aan een tafel brengt met tegenstrijdige belangen, zit je van begin af aan met een verkeerde insteek. De ene kant wil hoge prijzen, de andere kant wil lage prijzen. Er zijn wel bepaalde zaken waar we elkaar in nodig hebben en waar we sowieso op elkaar aangewezen zijn. Daar kan een win-winsituatie gecreëerd worden.”
Daar komt dan een correcte prijs uit voort?
“In die win-winsituaties misschien wel, maar ik geloof zelf niet echt in het concept van eerlijke of faire prijzen. Welke prijs is dat dan? De prijs van het bedrijf dat op de meest efficiënte en performante manier produceert of is het dan de prijs van de kleine landbouwer die daarnaast ook nog loonwerker is? Want als je die laatste prijs neemt, kan je spreken van bedrog van de consument en werk je eerder met oneerlijke prijzen. Zoals altijd zal de waarheid wellicht ergens in het midden liggen.”
Hoe komen we dan volgens u zo dicht mogelijk bij die prijs in het midden?
“Het maakt geen verschil als je nu in de landbouwsector, toeleverende of verwerkende sector zit. Het is belangrijk als bedrijf dat je een businessmodel uitwerkt waarbij je doorslaggevende keuzes maakt. Als je als klein landbouwbedrijf kiest voor een supermarkt als partner, moet je je heel bewust zijn van de keuze die je maakt en welke gevolgen dat heeft. Kies je voor een ander model heeft dat natuurlijk andere consequenties en vereist dat een ander management. Dat is heel belangrijk om in de eerste plaats bij stil te staan. Het is niet omdat je iets produceert dat je automatisch het recht verwerft om daar een kostendekkende prijs voor te krijgen. Dat is niet de manier waarop de markt werkt. Jij moet zorgen dat je een waarde creëert voor jouw afnemer, de eindconsument die de centen op tafel moet leggen. De waarde die je dan verschaft moet op zijn minst gelijk zijn aan de waarde van de centen die de consument ervoor betaalt. Liefst wordt die waarde natuurlijk overstegen, want dan pas kom je in een goeie verhouding met elkaar en kan je aan de toekomst werken.”
Het ketenoverleg zag u niet werken, wat heeft wel kans op slagen?
“De algemene transparantie waar ik daarnet over sprak. Die kan je eerder vinden op een niveau waar je niet klassiek met enkel uw afnemer rond de tafel zit, maar wel met meerdere partijen in gesprek gaat. Dat zorgt voor een beter zicht op de problemen die elk van die partijen voorhebben in het dagelijks beheer. Ik herinner me initiatieven waar we de landbouwsector met de verwerkende sector en de grootdistributie hebben samen gezet. Ik was onder de indruk dat, na het eerste kwartier schelden en verwijten, het vervolgens al snel tot een zinvolle discussie kwam. Iedereen ging achteraf van tafel met nieuwe inzichten en veel meer begrip voor elkaars situatie. Zo kan een relatie gevormd worden waarin je uitgaat van elkaars kwaliteiten en capaciteiten.”
Zelfs met de grootdistributie?
“Die worden inderdaad vaak met de vinger gewezen, maar dat is niet altijd terecht. Je moet maar eens hun jaarrekeningen er op naslaan. De resultaten die zij boeken zijn ook niet om hoog mee van de toren te blazen. We zien het bijvoorbeeld bij Jumbo die op jaarbasis 75 nieuwe winkels wou openen in België. Er wordt momenteel zelfs eerder gesproken over winkels terug sluiten. Zo simpel hebben de andere spelers in de keten het dus ook niet. We moeten natuurlijk opletten dat als er iets verkeerd loopt in die keten en de voedingsindustrie de rekening gepresenteerd krijgt, dat die rekening niet automatisch doorgeschoven wordt naar de landbouwsector. Dat is in het verleden misschien wel al te vaak gebeurd. De landbouw zit daar in een zwakke positie, namelijk op het uiteinde van het zweepslageffect. Daar voel je de zweepslag sowieso het hardst.”
Hoe kunnen we dat dan vermijden?
“Door elkaar onderling veel sterker afhankelijk te maken van elkaar. Veel meer dan de tegenpartij systematisch de mogelijkheid te bieden om te wisselen van leverancier. We bezondigen ons daar als landbouwsector al te vaak aan. We gaan op de deur kloppen met de vraag of ze onze varkens willen afnemen. Als de afnemer dan zegt dat hij niet geïnteresseerd is, staat al snel een volgende aan de deur. Bij de derde die aan de deur staat kan de afnemer de prijs zo laag zetten dat hij zo goed als zeker geen verlies meer kan draaien. Dat is natuurlijk geen gezonde situatie. We moeten veel meer samenwerken en het aanbod concentreren.”
Kan dergelijke samenwerking ook vernieuwing brengen voor individuele bedrijven?
“Het kan me soms verontwaardigen dat landbouwbedrijven gaan samenzitten met hun grootste concurrenten. Daarmee bedoel ik degenen die exact hetzelfde product maken als zijzelf. Sowieso gaat niemand in dergelijke groepen het achterste van zijn tong laten zien. Je zou gek moeten zijn om je eigen bedrijfsgeheimen met je directe concurrenten te gaan delen. Ik denk dat landbouwers op vlak van leereffecten veel meer gebaat kunnen zijn met over het muurtje te kijken naar andere sectoren of zelfs andere landen. Als je daar interessante zaken kan oppikken en in je bedrijfsvoering kan integreren, dan pas ben je vernieuwend bezig en kan je een concurrentieel voordeel uitwerken. Versta me hierin niet verkeerd, er is zeker nog een blijvende rol voor de vakorganisaties en belangenverdediging, maar niet wanneer het gaat over bedrijfsvoering. Dat is voor mij de verantwoordelijkheid van het individuele bedrijf.”
Wat ziet u tot slot zelf nog als belangrijk aandachtspunt voor de toekomst?
“Iets waar we in het verleden misschien nog niet de voldoende aandacht voor hebben gehad, maar de komende decennia meer en meer op de voorgrond zal treden is het verhaal rond duurzaamheid. Er zal op dat vlak de komende jaren veel van de economie in zijn totaliteit gevraagd en zelfs geëist worden. Natuurlijk zit de landbouwsector daar ook op de eerste rij. De tijd van ‘windowdressing’ is voorbij, er wordt meer en meer gekeken naar de naakte cijfers om te kunnen aantonen op welke manier men te werk gaat. De financiële sector zal daar de komende periode een zeer belangrijke rol in gaan spelen. Zomaar kredieten verschaffen is niet meer aan de orde. Er zal duidelijk moeten aangetoond kunnen worden dat er voldoende duurzaam gehandeld wordt. De andere sectoren zullen dat voorbeeld volgen.”
Bedankt voor uw tijd en deskundige uitleg professor!
Bron: Tom Dewanckele.