In uitvoering van het stikstofdecreet moet de Vlaamse regering nog verschillende besluiten vormgeven. Vorige week klopte de regering het besluit over het flankerend beleid voor ‘oranje’ bedrijven en bedrijven in de maatwerkgebieden af. Bedrijven kunnen onder andere rekenen op vergoedingen bij stopzetting van de veeteelttak of reconversie naar akkerbouw, maar zullen tegen recordtempo een aanvraag in elkaar moeten boksen.
Vergoedingen
Gezien de enorme impact die het stikstofdecreet heeft op de Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven werden in het stikstofbeleid ook verschillende vormen van flankerend beleid opgenomen. Zo ook voor de zogenaamde ‘oranje’ bedrijven (impactscore > 5%) en bedrijven gelegen in de maatwerkgebieden en de perimeter errond. Deze bedrijven kunnen beroep doen op drie soorten vergoedingen: (1) vergoedingen in het kader van de stopzetting van de veeteelttak; (2) vergoedingen in het kader van de reconversie naar een akkerbouwer; en (3) een tegemoetkoming voor de kosten voor bedrijfsadvies dat ingewonnen werd in het kader van de eerste twee vergoedingen (stopzetting veeteelttak en reconversie).
Stopzetting en reconversie
De uitvoeringsbesluit legt vast dat een bedrijf dat kiest voor de stopzetting van de veeteelttak of reconversie naar akkerbouw, onder andere een vergoeding kan krijgen voor het verlies van het gebruik van de goederen. Daaronder vallen de winstderving, maar ook het verlies van dieren, gebouwen, materiaal en NER die geannuleerd worden. Voor de bepaling van de vergoeding zal onder meer rekening gehouden worden met de afschrijvingstermijn, met de restwaarde na afschrijving en met de staat van het materiaal. Ook voor bijvoorbeeld de sloop van bedrijfsgebouwen door een erkende sloopfirma zal een vergoeding gegeven worden, net als voor de landbouwgronden die behoren tot het bedrijf waarvan het gebruik naar aanleiding van de stopzetting van de veeteelttak wordt stopgezet en bepaalde investeringskosten voor de reconversie. Ook de aankoopprijs van onroerende goederen die naar aanleiding van de stopzetting of reconversie aangekocht zullen worden, behoort tot de vergoeding. In dat geval koopt de lokale grondenbank ‘Herstructureringsprogramma stikstof’ de onroerende goederen en beheert ze de verworven onroerende goederen.
Het besluit beschrijft meer in detail hoe de vergoedingen bepaald moeten worden, en ook welke plafonds gelden.
Voorwaarden
In het besluit staan verschillende voorwaarden opgesomd waaraan een bedrijf moet voldoen vooraleer het zou kunnen rekenen op het flankerend beleid. Zo moet het bedrijf bijvoorbeeld op het moment van de aanvraag nog beschikken over de vereiste vergunningen, en worden alle NER die zijn aangewend om dieren te houden op de exploitatie, geannuleerd. Daarnaast kan onder meer voor de locatie van exploitatie niet langer een vergunning verkregen worden die leidt tot de ammoniakuitstoot, en kan de exploitant dezelfde activiteit niet opnieuw beginnen op een andere plaats.
Bedrijfsadvies
Naast de vergoedingen werd in het flankerend beleid ook een tegemoetkoming voor bedrijfsadvies opgenomen. Deze zou maximaal 10.000 euro bedragen en wordt enkel toegekend indien er ook een vergoeding voor stopzetting of reconversie wordt uitbetaald.
Flankerend beleid aanvragen
De aanvraag voor flankerend beleid zal bij de landcommissie ingediend moeten worden via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt. De landcommissie zal na het ontvangen van de aanvraag in principe tien maanden de tijd krijgt om een voorstel tot vergoeding te doen, waarna de aanvrager dit aanbod binnen de drie maanden moet aanvaarden.
Een aanvraag tot flankerend beleid zal echter niet eender wanneer kunnen worden ingediend. Voor oranje bedrijven legt het besluit vast dat die aanvraaguiterlijk 75 dagen na inwerkingtreding van het besluit moet gebeuren. Die inwerkingtreding staat gepland op 1 november, waardoor aanvragen dus in principe tot 15 januari kunnen worden ingediend. De minister van omgeving kan deze termijn echter wel verlengen, en kan ook extra aanmeldperiodes voor oranje bedrijven uitroepen. Anders dan voor de oranje bedrijven werd er in het besluit geen eerste aanvraagperiode opgenomen voor bedrijven in en rond de maatwerkgebieden. Voor deze bedrijven zal de minister van omgeving bepalen wanneer de aanvraagperiode zal plaatsvinden.
Onmenselijke termijn
Voor Boerenbond is het onbegrijpelijk dat de Vlaamse regering de aanvraagperiode voor oranje bedrijven zo kort maakt. Al dan niet instappen in het flankerend beleid is een beslissing met verregaande gevolgen. Het is onmenselijk om landbouwers slechts zo’n korte periode te gunnen om dergelijke beslissing te maken. Bovendien weten we uit eerdere ervaringen dat het opstellen van een goed onderbouwd dossier maanden (tot wel jaren) in beslag neemt. Hoewel we vandaag nog geen zicht hebben op hoe de aanvraag er concreet moet uitzien, verwachten we dat gelijkaardige dossiers zullen moeten worden opgesteld als vroeger bij de inrichtingsnota’s. De korte aanvraagperiode maakt het echter onmogelijk om de juiste info en adviezen in te winnen en essentiële stukken te verzamelen, laat staan om de nodige tijd te nemen om deze moeilijke beslissing weloverwogen te nemen.
Boerenbond vreest dan ook dat de adviesbureaus onvoldoende tijd gaan hebben om de diepgaande dossierbegeleiding die nodig is, aan te bieden, waardoor leden zich met de rug tegen de muur gezet gaan voelen en overhaaste beslissingen (moeten) nemen waar ze achteraf spijt van krijgen (in welke richting dan ook). Boerenbond zal nagaan hoe de organisatie kan bijdragen aan een haalbare invulling van dit besluit. Vanzelfsprekend houden we je als lid verder op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen omtrent dit thema.
Afwijkende berekening
In uitvoering van het Stikstofdecreet moet de Vlaamse regering nog verschillende besluiten worden vormgegeven. Vorige week klopte de regering het besluit over de afwijkende PAS-referentie2030-berekening finaal af. Dankzij dit besluit wordt het ook voor bedrijven waarvoor de gemiddelde veebezetting van 2021 niet representatief was, duidelijk hoe de PAS-referentie 2030 berekend moet worden. Er werd zo goed als niets gewijzigd ten opzichte van eerder principieel goedgekeurde tekst waarover we eerder al rapporteerden.
Aangepaste berekeningswijze van de PAS-referentie 2030
De PAS-referentie 2030 is de maximale ammoniakuitstoot die er na 31 december 2030 nog mag plaatsvinden op een bedrijf (IIOA). Dit emissieplafond wordt bepaald startend van de emissies in 2021 (referentiesituatie 2021) waarop de generieke maatregelen worden toegepast. Die referentiesituatie 2021 wordt in de regel berekend op basis van de veebezetting uit de Mestbankaangifte van 2021.
Voor heel wat veehouders was 2021 echter geen representatief jaar waardoor de referentiesituatie 2021 geen correct uitgangspunt is. In het Stikstofdecreet werd opgenomen dat een exploitant in dat geval een afwijkende berekeningsmethode kan vragen. Het Stikstofdecreet beschrijft drie situaties waarvoor dit mogelijk is: 1) indien er sinds 2017 investeringen gebeurd zijn in dierplaatsen; 2) indien het de vergunning na 1 januari 2022 de eerste vergunning is voor varkens, pluimvee of rundvee; 3) indien het bedrijf geconfronteerd werd met een overmachtssituatie. Het besluit beschrijft voor elk van de drie situaties welke gemiddelde veebezetting gebruikt moet worden om de referentiesituatie 2021 te bepalen.
Investeringen in dierplaatsen
Een eerste situatie waarin de veebezetting uit 2021 als niet representatief beschouwd kan worden, is wanneer er een investering gebeurd is in dierplaatsen, dit tussen 1 januari 2017 en 23 februari 2024. Welke veebezetting dan wel gebruikt moet worden, hangt van de situatie af. Wanneer het bedrijf een vergunning verkreeg die een uitbreiding van het aantal vergunde dierplaatsen inhield, mag worden uitgegaan van de veebezetting opgenomen in de vergunning. Ook wanneer een investering gebeurde die kaderde in een vergunning die in 2016 werd afgeleverd (en een uitbreiding inhield), mag worden uitgegaan van de vergunning. Is er geen sprake van uitbreiding, dan wordt het wat ingewikkelder. De sector en het feit of de investering een overname betreft bepalen dan naar welk productiejaar gekeken moet worden (zie schema).
Nieuwe bedrijven sinds 2022
Ook wanneer de vergunning na 1 januari 2022 de eerste vergunning is voor varkens, pluimvee of rundvee, kan je beroep doen op een afwijkende berekening. In het jaar 2021 was de gemiddelde veebezetting voor deze bedrijven immers 0. In dat geval stelt het besluit dat voor de bepaling van de referentiesituatie 2021 mag worden uitgegaan van de veebezetting uit de vergunning.
Overmacht
Ten slotte wordt ook bij overmachtssituaties een andere uitgangssituatie genomen, nl. de gemiddelde veebezetting van het jaar voorafgaand aan de overmacht. Maar wanneer is er sprake van overmacht? In het besluit worden overlijden, langdurige arbeidsongeschiktheid, natuurrampen, ongelukken waar veehouderijgebouwen verloren gegaan zijn en epizoötie (bv vogelgriep en varkenspest) letterlijk opgenomen. Deze situaties moeten zich echter wel voorgedaan hebben in 2019, 2020 of 2021 en een impact hebben op de veebezetting van 2021. Naast het lijstje dat opgenomen is in het besluit, is de minister van omgeving ook in staat om andere situaties te erkennen als overmacht.
Voorwaarden voor de afwijkende berekening
Om aanspraak te maken op de aangepaste berekeningsmethode (overmacht, nieuw bedrijf of investeringen in dierplaatsen), moet het verschil tussen de gemiddelde veebezetting uit 2021 en de veebezetting die men mag gebruiken op basis van dit besluit echter minstens 7% bedragen (waar relevant, rekening gehouden met het leegstandspercentage). Daarnaast stelt het Stikstofdecreet dat de gebruikte veebezetting nooit hoger kan zijn dan het aantal NER waarover een landbouwer op 1 januari 2024 beschikte. In dit besluit wordt dit nog eens onderstreept, en wordt bovendien aangegeven dat wanneer dit toch het geval blijkt, de landbouwer binnen de marges van dat aantal NER en van de vergunde dierplaatsen per diercategorie, in zijn aanvraag een overeenkomstige veebezetting mag voorstellen.
Afwijkende berekeningsmethode aanvragen
Om te beslissen of een aanvraag voor afwijkende berekeningen gegrond is, introduceert het besluit een Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordiging vanuit het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, de VLM, het Departement Omgeving en een vertegenwoordiger van de betrokken landcommissie. Een afwijkende berekening zal bij deze commissie aangevraagd moeten uiterlijk op 30 september 2026. De commissie is momenteel nog niet operationeel.
Aftoppen op vergunning
Naast regels rond de afwijkende berekeningsmethode, geeft dit besluit ook een eerste zicht op hoe er bij de bepaling van de referentiesituatie met de gemiddelde veebezetting moet worden omgegaan wanneer die veebezetting hoger is dan de vergunde dieraantallen (wanneer er dus meer dieren gehouden werden dan vergund). Daarover zegt het besluit dat voor de begrenzing in eerste instantie enkel rekening wordt gehouden met de totaliteit van de dieren binnen de diersoort, niet met de diercategorieën. Er mogen dus met andere woorden meer zoogkoeien aanwezig geweest zijn dan dat er zoogkoeien vergund waren zolang het totaal aantal runderen uit de mestbankaangifte het vergund aantal runderen niet overschreed. Ten minste, zo lang de emissie van de referentiesituatie niet hoger blijkt te zijn dan de vergunde emissie. Wanneer dit wel het geval is, zal er alsnog een correctie nodig zijn. De minister van omgeving zal, na advies van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, bepalen hoe die correctie er moet uitzien.
Nood aan duidelijkheid
Hoewel dit besluit opnieuw iets van duidelijkheid geeft over de PAS-referentie2030-berekening, merken we dat er in de praktijk nog heel wat gevallen zijn waarbij het onmogelijk blijft om dit cruciale element te bepalen. Boerenbond betreurt het feit dat er nog heel wat antwoorden ontbreken, en dat de beloofde voorlopig berekeningstool achterblijft.