Droge zomer verhoogt belang van voorjaarssneden
teelttechniek
In kader van het Vlaio-LA project ‘Optimalisering van graslanduitbating door middel van een beslissingsondersteunende tool’ werden vorig jaar op 15 percelen door respectievelijk Inagro en de Hooibeekhoeve grashoogtemetingen uitgevoerd en stalen van het vers gras genomen. Een eerste blik op de cijfers bevestigt de ervaringen van veel rundveehouders dat het door de droge zomer allesbehalve een makkelijk grasjaar was.
Het neerslagtekort liep in regio West op verschillende locaties hoog op. Volgens het KMI viel van 1991 tot 2020 gemiddeld 649 mm neerslag in Beitem voor de periode januari tot oktober. In diezelfde periode viel in 2022 slechts 398 mm. In regio Oost werd in 2022 van januari tot en met oktober 539 mm neerslag genoteerd, terwijl het gemiddelde voor die periode 654 mm bedraagt.
Maairegime in regio’s West en Oost
West. In regio West kon een onderscheid worden gemaakt tussen puur graspercelen (A1, A2, C1 en D2) en gras-klaverpercelen (B1, B2, C2 en D1). De eerste snede werd op bijna alle percelen eind april gemaaid. De drogestofopbrengst (DS) geraamd op basis van de hoogtemetingen was gemiddeld 3,2 ton/ha (figuur 1). Een zestal weken later volgde de tweede snede (raming: gemiddeld 2,2 ton DS/ha). De derde snede werd op percelen B1 en B2 gemaaid na drie weken, de meeste andere percelen werden pas na een maand gemaaid. De geraamde opbrengst van deze derde snede bedroeg gemiddeld 1,4 ton DS/ha. Op de percelen B1 en B2 volgde eind juli een vierde snede (geraamde opbrengst van gemiddeld 1 ton DS/ha), omdat het gras snel te stengelig werd. De droogte tijdens de zomermaanden gooide roet in het eten, waardoor men het maandelijks maaien niet langer kon aanhouden. De groei viel stil, maar door het goed herstelvermogen van grasland na droogte, kon begin of half oktober een laatste (najaars)ssnede gemaaid worden. Deze bracht gemiddeld 1,6 ton DS/ha op en was van groot belang om de ruwvoerpositie op verschillende bedrijven te versterken.
Oost. In regio Oost (Antwerpse Kempen) kon men een onderscheid maken tussen percelen waar wel (F en G) en niet geïrrigeerd werd (E). Op de niet-geïrrigeerde percelen zijn in totaal vijf sneden gemaaid (figuur 2). De eerste snede was op 20 april, de andere sneden volgden maandelijks met een maaistop in augustus. Na de laatste snede op 6 oktober werd de groei niet meer opgevolgd, maar half november volgde veelal nog een kleine snede. Opvallend is dat in regio Oost de hoogste opbrengst werd gehaald bij de tweede snede, met een gemiddelde van 3,5 ton DS per ha, terwijl dit in regio West al bij de eerste snede was. De temperatuursom lag in West-Vlaanderen bij de eerste snede (840 °C) hoger dan in de Antwerpse Kempen (704 °C), wat een mogelijke verklaring hiervoor kan vormen. Ook werd in regio Oost tien dagen vroeger gemaaid.

Klaver en irrigatie zorgen voor een hogere opbrengst
De percelen F1, F2, G1 en G2 werden geïrrigeerd tijdens het groeiseizoen. Op bedrijf G startte men daar rond half mei mee. De percelen F1 en F2 bestaan uit gras-klaver met rietzwenkgras en timothee, terwijl dat op de percelen G1 en G2 gras-klaver met Engels raaigras is. Rietzwenkgras is door zijn dieper wortelstelsel bekend voor zijn droogtetolerantie, en dat is in droge jaren meer dan welkom. Op de percelen F1 en F2 is door het type grondsoort de vochttoestand hoger, daarnaast werd op deze percelen vroeger gestart met irrigeren. Samen met de dieper wortelende grassoort kan dit de hogere opbrengsten op bedrijf F verklaren. Vooral de derde snede had een opvallend hogere opbrengst dan op de niet-geïrrigeerde percelen. Maar zeker ook de hoge maaifrequentie en intensieve bemesting zorgden er samen met de irrigatie voor dat het gras continu is blijven groeien en er nooit een vertraagde hergroei was. Rekenen we de novembersnede erbij, dan kunnen we de totale opbrengst ramen op 13,8 ton DS/ha.
Op bedrijf G (percelen G1 en G2) wordt aan zomerstalvoeren gedaan. Door de frequente sneden was het niet mogelijk om de grashoogte altijd net voor het maaien te bepalen. Het doel op dit bedrijf is niet om de grootste opbrengsten van de percelen te halen, maar wel om de grasgroei te behouden en voor een constant en kwalitatief aanbod van vers gras voor de dieren te zorgen. Door de irrigatie stopte de grasgroei niet, waardoor ook tijdens de droge periode een aanzienlijke hoeveelheid vers gras van het veld gehaald wordt, nog tot zeer laat in het najaar (begin december, de laatste grasgroeigegevens werden niet opgenomen in figuur 2).


Op beide bedrijven is het opvallend dat de jong ingezaaide gras-klaver (F2, G1) bij de eerste snede onder moet doen qua opbrengst, maar dat dit na de tweede snede omkeert in het voordeel van de jonge gras-klaverzode met vaak diepere wortels.
Grasgroei herpakt na droge zomer
Wat de dagelijkse grasgroei betreft, verwachten we in goede groeiomstandigheden jaarlijks eenzelfde verloop. De groei neemt gestaag toe in het voorjaar, met een piek eind mei-begin juni. In de zomerperiode volgt er een dip, om daarna weer licht te stijgen tot de groei stagneert in het najaar. Naast het jaargetijde is ook de lengte van het gras belangrijk. Een hogere stoppel versnelt de hergroei. Bij langer gras is er ook meer bladoppervlak en dus een hogere fotosynthesecapaciteit, wat zal zorgen voor een hogere groeisnelheid. Na verloop van tijd zal de groei echter afnemen, omdat dan ook meer ouder blad afsterft.

Figuur 4 toont de gemiddelde grasgroei per dag in regio West. April laat mooie cijfers zien. De stijgende temperatuur na de winter en voldoende bodemvocht zorgden voor een eerste groeispurt. Na het maaien van de eerste snede volgt een terugval. De eerste tekenen van de droogte werden zichtbaar, maar er is zeker ook effect van het maaien. Zodra er eind mei-begin juni opnieuw vocht beschikbaar kwam, hernam de grasgroei. Normaal ligt de piek dan veel hoger. Eind juni nam de grasgroei terug af en kwam dan onder 20 kg DS/dag terecht. Tijdens de droge en warme zomer bleef de grasgroei op een laag pitje. Het gras stond er op veel plaatsen dor bij. Na de broodnodige neerslag begin september nam de grasgroei opnieuw wat toe en werden cijfers tot maximaal 50 kg DS/dag per ha genoteerd.

In regio Oost (figuur 5) werden in april en mei ook mooie cijfers genoteerd met een groei tot wel 160 kg DS/dag per ha. Na de groeipiek werd vanaf juni ongeveer 60 kg DS/dag per ha gemeten. Vanaf eind juli is er echter een groot verschil te zien tussen de percelen die wel en niet geïrrigeerd werden. De niet-beregende percelen lieten tot half september een groei lager dan 20 kg DS/dag opmeten. Op sommige momenten werd zelfs een negatieve groei of vermindering van de biomassa waargenomen. Op de percelen met irrigatie is wel nog een mooie groei van tussen 10 tot 80 kg DS/dag per ha te zien. Na de nodige neerslag nam ook de grasgroei op de percelen zonder irrigatie opnieuw toe.
Tegenvallende VEM tijdens droge zomer
Op de verschillende percelen werden ook stalen genomen ter bepaling van de voederwaarde van het verse gras. Het ruweiwitgehalte ligt tijdens het seizoen meestal rond 220 g/kg DS. Enkel in augustus zakte het ruw eiwit net onder 200 g/kg DS. In regio Oost lag het gemiddelde gehalte aan ruw eiwit (230 g/kg DS) hoger dan in regio West (200 g/kg DS). De ruwe celstof schommelde tijdens het seizoen rond 200 g/kg DS. Enkel in het voorjaar en in het najaar, wanneer jong gras op de percelen aanwezig was, kon een lager gemiddeld gehalte genoteerd worden. Het suikergehalte kende, zoals verwacht, een hoge start in het voorjaar. Zonnige dagen en koude nachten zorgen namelijk voor een opstapeling van suiker in het gras. Naarmate het seizoen vorderde nam het suikergehalte af. In regio West werd een lager eiwitgehalte genoteerd dan in Oost, maar het gemiddelde suikergehalte doorheen het jaar lag hoger. Zo wordt ook het gekende antagonisme tussen suiker en eiwit opnieuw aangetoond.
Opvallend is dat het suikergehalte in oktober opnieuw sterk toenam, als gevolg van het zonnige weer. Najaarsgras bevat normaal minder suiker. Met het teruglopen van de grasgroei in de zomer, daalde de VEM-waarde van het vers gras onder 900 VEM per kg DS. Samen met het stijgende suikergehalte nam in het najaar ook het VEM-gehalte opnieuw toe. De voederwaarde van het vers gras was in het najaar dan ook vergelijkbaar met die in het voorjaar, wat uitzonderlijk is.
Ook najaarssnede(s) van belang
Na de droge zomer was de ruwvoervoorraad op veel bedrijven ondermaats. Dankzij de broodnodige neerslag vanaf half augustus herstelde het gras op de meeste locaties goed. Op één van de opgevolgde percelen was de aangerichte schade echter te groot, en werd overgegaan tot doorzaaien. Dankzij de in oktober gemaaide najaarssnede, en op sommige percelen nog een laatste najaarssnede in november, kon de ruwvoervoorraad toch nog sterk aangevuld worden.

Werkten mee aan dit artikel: Ellen Versavel (Inagro), An Schellekens (Hooibeekhoeve), Anne Gobin (VITO), Tom De Swaef, Peter Lootens en Niel Verbrigghe (ILVO).