Dioxinecrisis (25 jaar geleden) was de 'kanarie in de koolmijn'

Eind mei 1999 brak de dioxinecrisis uit. De gevolgen waren groot, zowel op politiek, economisch, menselijk vlak als voor het vertrouwen van de consument in de Belgische voedselketen. Als gevolg hiervan nam de sector het voortouw in uitgebreide kwaliteitscontroles en traceerbaarheid doorheen de keten. De achillespees werd een sterke troef.

Het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) keek in een online seminarie 25 jaar terug op de dioxinecrisis die het land in rep en roer zette. “De dioxinecrisis zit in het collectieve geheugen. Enkel jongere generaties hebben dikwijls geen weet meer van de crisis en dat is ook een van de redenen om er aandacht aan te besteden”, aldus Yves Segers, coördinator van het CAG.

Voorgeschiedenis

De dioxinecrisis was kind van zijn tijd. Ze kwam er eind de jaren ’90, in een decennium waar ook de varkenspest, gekkekoeienziekte, mond- en klauweer en de strijd tegen de hormonenmaffia veelvuldig in het nieuws kwamen. De sector was sedert de jaren ’70 en ’80 van diezelfde eeuw sterk geprofessionaliseerd en geïnternationaliseerd, waarbij de voedselketen steeds langer werd. De afstand tussen de consument en zijn voedsel werd langer en er ontstond een groeiend wantrouwen tegenover de agrovoedingssector. “En dan moest de dioxinecrisis zelfs nog beginnen”, schetste Yves Segers de context.

Gebrek aan traceerbaarheid

Vetsmelter Verkest had al in januari 1999 gecontamineerd vet geleverd aan veevoederfabrikanten. Eind januari klagen de eerste veehouders over het voeder bij hun leverancier. Pluimveehouders kloegen over slechte uitkipping en zenuwstelseldefecten. Oorzaak bleek een besmetting met PCB’s, een groep van zeer giftige organische chloorverbindingen waarvan de productie en het gebruik toen al verboden was, maar die nog steeds in heel wat industriële installaties aanwezig waren. 
Trage en dure analyses zorgden er mee voor dat er lang onduidelijkheid was en de crisis stelselmatig uitdeinde. Door een gebrek aan traceerbaarheid was het in kaart brengen van welke bedrijven mogelijk gecontamineerd veevoeder hadden gekregen een bijna onmogelijke opdracht. Maar liefst 7 miljoen kippen en 60.000 varkens werden afgemaakt. Duizenden landbouwbedrijven werden maandenlang geblokkeerd. In juni 1999 daalde de productie in de vleessector met ruim 40%.

Grote imagoschade

Ontoereikende controlemechanismen, onduidelijke communicatie, trage reacties en een streng Europa droegen bij tot de omvang van de crisis. “Buurlanden stelden zich wellicht ook streng op omdat ze de kans zagen om bepaalde markten waar Belgische bedrijven op actief waren te veroveren”, zo klonk het. De imagoschade in het buitenland was groot en het zou nog jaren duren eer die weer min of meer hersteld was.
Ook op andere vlakken waren de gevolgen niet min. De verkiezingen van 13 juni maakten van CVP de grote verliezer en van Agalev en VLD de grote winnaars. Alle bevoegdheden betreffende voedselveiligheid werden op nationaal niveau gecentraliseerd in de oprichting van het FAVV. Daarmee kwam er een eind aan de versnippering van die bevoegdheden die een effectieve crisisaanpak had verhindert.

Autocontrole

De veevoedersector nam het garanderen van de kwaliteit en de traceerbaarheid ter harte en  zette volop in op een systeem van autocontrole, een systeem dat later in vele andere sectoren zou overgenomen worden en ook tot voorbeeld diende in het buitenland. 

“De dioxinecrsis was de spreekwoordelijke kanarie in de koolmijn. De voedselsector was heel snel op een bepaalde manier ontwikkeld, terwijl de traceerbaarheid achterop hinkte”, concludeerde Yves Seghers. Door de dioxinecrisis werd op het vlak van traceerbaarheid een forse inhaalbeweging gemaakt. Bij de consument kwam er meer aandacht voor kwaliteit en gezondheid. Geleidelijk keerde ook het vertrouwen in het voedselveiligheidssysteem terug.  “Vertrouwen komt te voet en gaat te paard”, vatte Yves Seghers de dioxinecrisis en de periode erna samen. 

Geconnecteerde wereld

Door de veranderingen die plaatsvonden na de dioxinecrisis zoals de oprichting van het FAVV, de opgevoerde en snelle bemonsteringsmogelijkheden, de hogere traceerbaarheid in de keten, de snellere communicatiemogelijkheden… zou een nieuwe besmetting nooit de omvang meer mogen krijgen van de dioxinecrisis. Ook na de dioxinecrisis zijn er nog incidenten geweest zoals ehec en fipronil. Deze veroorzaakten al bij al minder reuring dan de dioxinecrisis, zelfs al speelde de crisis grensoverschrijdend. “De wereld is nu ook meer geconnecteerd”, vertelt Joris Relaes, voorzitter van het CAG. “Dat zorgt dat landen elkaar kunnen helpen om op te sporen waar het fout loopt, maar anderzijds zet het ook een toeter op iets kleins en verworden incidenten snel tot een soort communicatiecrisis”, besloot hij.

Het Centrum Agrarische Geschiedenis zette over de dioxinecrisis een uitgebreid verhaal op de website. Je kan dit hier lezen